De natuurtaal van Walter De Milliano

Door Ronald Verstraten, donderdag 08 mei 2008 | origineel in dagblad De Stem

Walter de Milliano met een paar struikjes sorghum. Foto Peter Nicolai

OOSTBURG – We weten het wel, maar we staan er zelden bij stil.

Of het nu om spaghetti gaat, rijst of een sneetje volkoren, we eten in feite ons leven lang graszaad. Dat is in de loop van miljoenen jaren uit zichzelf – en uiteindelijk met hulp van de mens – gegroeid tot haver, tarwe of gerst. Of tot graansoorten die we hier nauwelijks kennen, zoals olifantsgras of parelgierst.

Elk ras is tot ontwikkeling gekomen in een specifieke omgeving, een eigen ‘natuurlaboratorium’. Professor dr. Walter de Milliano (57) steekt meteen van wal.

“Waarom ik het een laboratorium noem, is omdat granen bij toeval met elkaar gaan kruisen. Tarwe bijvoorbeeld is door zo’n toevallige combinatie ontstaan. Als de mens niet geïnteresseerd was geweest in eten, was die combinatie waarschijnlijk niet in de natuur blijven bestaan.”

En de mens wás geïnteresseerd: “De beschaving van de landbouw komt uit de Nijldelta: ze gingen gewassen gebruiken voor de voeding, zodat ze niet meer als jagers rond moesten lopen.”

De ontwikkeling van leven in een delta is volgens hem hoe dan interessant. Een vergelijking met die van het Zwin gaat echter mank. Omdat die in het verleden vooral diende als route voor de handelsscheepvaart.

“Daar zie je het omgekeerde, daar is de natuur ondergeschikt gemaakt aan het geld, in plaats van voedsel. Je zou kunnen zeggen dat het Zwin het laboratorium is geweest voor het kapitalisme en de Nijl voor de landbouw.”

Toch ziet hij in de hele Zeeuwse Delta een bij uitstek geschikte omgeving voor de ontwikkeling van een specifiek Zeeuws graanras. Door de grondsoort, de temperatuur, de verzilting en de wind. “Zo’n ontwikkeling kan wel een paar duizend jaar in beslag nemen,” remt hij echter het enthousiasme. Maar de grote rijkdom en variatie aan dijkgrassen in Zeeland – ‘misschien wel de grootste ter wereld’ – vormt volgens hem een perfect natuurlaboratorium voor het ontstaan van een nieuw voedingsgewas.

Net zoals dat in het Oost-Afrikaanse Eritrea gebeurde, waar de boeren er in enkele millennia tijd in zijn geslaagd om gewassen als teff of sorghum met succes te telen.

Er is echter wel een belangrijk verschil: “Daar hielden ze de productie van nieuw zaad in eigen hand, terwijl de boeren hier afhankelijk zijn van de handel.”

In zijn moestuin op de Dierkensteenhoeve in Oostburg probeert hij al drie jaar achtereen sorghum te telen met zaad dat hij heeft meegebracht uit Zuid-Afrika.

De klimaatgevoelige plantjes worden eerst in een beschermde omgeving opgekweekt. Doorgroei buiten kent vooralsnog wisselend succes. Want het tropische gewas moet het hebben van warme, maar ook korte dagen.

Aan de eerste willen onze zomers wel voldoen, maar het tweede is een probleem. Als we zomerse dagen hebben zijn ze te lang.

En in tegenstelling tot tarwe, groeit het gewas op koude dagen niet door. De Milliano vestigt nu zijn hoop op sorghum-rassen uit de bergen van Ethiopië. “Daar heeft kennelijk een selectie plaats gevonden, waardoor ze toleranter zijn voor koude.”

De Milliano woont sinds een paar jaar in Oosterhout, maar keert in het weekend terug naar zijn geboortegrond in de vroegere gemeente Waterlandkerkje (later gemeente Oostburg, nu Sluis). Hij bekleedt weliswaar nog een ere-professoraat aan de universiteit van Natal.

Maar na drie jaar in Zuid-Afrika te hebben gewoond en gewerkt, zit hij weer in de Nederlandse zaadwereld. Al werkt hij nu wel bij een bedrijf in Made dat ook een vestiging heeft in Zuid-Afrika, zodat hij daar toch af en toe weer heen moet.

Zijn werk bracht hem in het verleden onder andere naar landen als Mexico, Zimbabwe en Zambia. Op verzoek van de Universiteit van Natal richtte hij in de periode 2002-2005 een centrum voor gewasverbetering op (het ACCI).

Hij besloot er niet te blijven toen dat was afgerond. Een onrustige samenleving immers, zoals ze die eerder in andere Afrikaanse landen hadden meegemaakt.

Bovendien was de continuïteit van het centrum gewaarborgd, omdat hij er werd opgevolgd door een van de eerste studenten die hij zelf had opgeleid.

Van de veredeling glijdt hij rimpelloos naar een favoriet onderwerp: de taal en speciaal het dialect. Hij spreekt afwisselend Nederlands en Zeeuws-Vlaams.

Luid en duidelijk, alsof hij college geeft. “Weet je wat opmerkelijk is: toen ik in Zuid-Afrika was kon ik met iedereen praten in dialect. Wanneer ik Hollands sprak, verstonden ze me niet. Ik denk dat ons dialect dichter bij het oude Nederlands ligt.”

Beschouwingen over streek en taal krijgen als kapstok de Terneuzense bioscoopeigenaar die er onlangs het bijltje bij neergooide, omdat hij zich als import Zeeuws-Vlaming hier niet geaccepteerd voelde. De Milliano: “Met de huidige trend, waarin Zeeuws-Vlaanderen het immigratieland binnen Nederland moet zijn, kun je jezelf afvragen: hoe komen we over, welk signaal geven we af? Zijn we trots op wat we hebben? Ik weet het niet. Misschien is het wel: gewoon is gek genoeg.”

Vorig najaar deed hij een voorzetje op de culturele dag van de uit West-Zeeuws-Vlaanderen verdwenen middelbare scholen.

Waar hij vroeger op de HBS nog poëzie leerde in het Afrikaans, zouden ze in het huidige middelbaar onderwijs ook plaats moeten maken voor het dialect, vind hij.

“Er zijn allerlei ontwikkelingen. Nieuwe woorden bijvoorbeeld in de informatietechnologie, die niet in je taal voorkomen. In plaats van ze blindelings over te nemen, zou je die moeten vertalen. Zo extreem als op Walcheren, waar ze ‘een ammekaorefiets’ zeggen tegen een tandem, hoeft nu ook weer niet. Maar in de taal, literatuur en ook in de kranten, zouden we meer moeten proberen die woorden te vertalen. Ik heb het idee dat de Vlamingen daar toch bewuster mee omgaan dan wij. Daarmee zouden we moeten meeliften (sic!). Want als je per definitie zegt: de uitvinder krijgt het woord, dan geef je het helemaal weg. Als je niet eens probeert te vertalen, dan ken je je eigen taal geen waarde toe. Je moet haar een kans geven mee te groeien, anders wordt het een dode taal.